Een van mijn zoons zal deze maand voor het eerst ouder worden. Het zal een meisje zijn. En ik word voor het eerst grootouder. Mooi en wonderlijk om je te realiseren, dat er weer zo’n nieuw leven start. Het universele en tegelijk unieke proces van menswording gaat zich bij haar voltrekken. Ze zal volop leren. Leren ontdekken waar ze in op kan gaan, leren met wie ze zich fijn voelt, leren wat ze in haar mars heeft. Kortom leren wie ze is. En ze zal ook leren over hoe we een samenleving zijn, wat dat van haar gedrag vraagt en hoe ze haar eigen stempel drukt op die samenleving. Je zou kunnen zeggen dat er grofweg drie opdrachten zijn in haar leven. De eerste opdracht is om zichzelf te ontdekken, de tweede om een sociaal wezen te worden en de derde om die twee goed in balans te brengen. En onderweg daar naartoe zal zij vast wel eens krijsend op de grond in de supermarkt liggen omdat ze haar zin niet krijgt.
In de vorige blogs heb ik het al gehad over de zelfontdekkingstocht en de rol van de drie psychologische basisbehoeften. In deze blog heb ik het over de ontwikkeling van sociaal gedrag en de hoe zich dat ontwikkelt.
Ter introductie, breng ik de taxonomie over motivatie van Ryan & Deci (2017) onder de aandacht. Deze taxonomie is nuttig om te laten zien hoe gedrag van binnenuit of van buitenaf komt. In vogelvlucht loop ik gedrag na dat voortkomt uit diverse oplopende vormen van motivatie.
Om te beginnen doe je iets NIET, omdat je het doodeenvoudig niet wilt, Je bent ongemotiveerd. Je kan het ook wél doen vanwege de beloning die je krijgt of de straf die je daarmee ontloopt. Dan wordt je gedrag extern gereguleerd. Het zou ook kunnen dat je iets doet omdat je weet dat het zo hoort en je niet wilt dat anderen je afwijzen. Dat heet introjectie. Een stap verder is dat je tot actie overgaat omdat je je er zelf echt beter door voelt. Je identificeert je met het wenselijke gedrag. Het wordt nóg meer van jezelf als je ervaart dat het gedrag overeenkomt met de achterliggende doelen of waarden, die passen bij wie je bent. Dan is sprake van integratie. Echt ‘intrinsiek gemotiveerd’ is doe je iets als de handeling zelf jou in beweging brengt. Niets en niemand is nodig om jou daartoe te brengen. De motivatie komt van binnenuit.
Kinderen ontwikkelen zich in de eerste jaren vooral onder invloed van de thuisomgeving. En dat zijn belangrijke jaren waar je als leraar geen invloed op hebt. Maar dan blijft er nog zeker ruimte over om de ontwikkeling van besef van sociaal gedrag van iedere leerling en van de leerlingen onderling te beïnvloeden. En bij die beïnvloeding komen alle bovengenoemde vormen voor. Als ik naar mijn eigen basisschool kijk (een jongensschool in Maastricht), was belonen en straffen de dominante strategie van de leraren. Ons gedrag was wat Vansteenkiste en Soenens (op basis van Kochanska) situationele gehoorzaamheid noemen. Als de situatie veranderde en de leraar was er even niet, vielen we terug op ons ‘natuurlijk’ gedrag en gingen we vechten. Bij één meester ging dat echter heel anders. Meester Brakhuizen kwam net van de opleiding en ging het gesprek met ons aan over tal van onderwerpen. Ik herinner me dat we het hadden over de onderlinge omgang, over leuke klassenactiviteiten (die hadden we daarvoor nooit) en over huiswerk op school. In die klas ontstond er een heel andere leersfeer. We maakten met elkaar ‘de regels’ voor de klas en daar hielden we ons ook behoorlijk goed aan. We identificeerden ons met de meester (ik wilde ook zo’n broek als hij had) en we waren trots op onze klas. Vechten deden nog wel, maar dan in de pauze op het plein in een ‘levende ring’ met zelf ontwikkelde regels die we streng bewaakten. De theoretische notie hierachter is dat onze klas zich bij meester Brakhuizen ontwikkelde naar ‘toegewijde gehoorzaamheid’, waarbij het gedrag meer intern gereguleerd werd (introjectie, identificatie, integratie), gestuurd door interne motieven. We ontwikkelden inzichten over eerlijk en oneerlijk, over goed en kwaad en over eervol winnen en verliezen.
Toegewijde gehoorzaamheid kunnen we beschouwen als voorloper van moreel gedrag. Daarbij is het ‘waarom’ van het te vertonen gedrag een belangrijk punt van aandacht. Leerlingen actief betrekken in het proces om samen een klas te zijn, leidt er toe dat afspraken meer van binnenuit komen en afwijkingen ook meer zelf opgelost worden. Uit de onderzoeken die in ‘Vitamines voor groei’ aangehaald worden, blijkt dat de begeleiding van kinderen op een jonge leeftijd naar toegewijde gehoorzaamheid veel effect heeft op moreel gedrag in latere fasen van het leven.
Als we mijn basisschool nu vertalen naar de drie psychologische basisbehoeften, dan kunnen we gevoeglijk aannemen dat meester Brakhuizen aandacht besteedde aan de vervulling daarvan en daarmee bijdroeg aan de ontwikkeling van onze morele ontwikkeling, ons geweten. Doordat hij mét ons het gesprek echt aanging, liet hij zien dat hij ons serieus nam. We voelden ons gezien en gehoord. Hij voedde de relatie tussen hem en ons en dat had effect op de onderlinge relatie tussen de leerlingen. Hij droeg bij aan competentieontwikkeling in het samen reguleren van het ons gedrag, inclusief het omgaan met afwijkingen. Tenslotte versterkte hij onze autonomie door ons keuzes te laten maken.
Meester Brakhuizen viel in na de herfstvakantie en volgde meester Pelser op. Het verschil kon niet groter zijn. In dat korte schooljaar is er veel met mij en onze klas gebeurd. We hadden een gehoorzame klas, maar dan wel toegewijd. Ik besef me dat ik hem daar nooit voor heb bedankt.
- -
N.B. Mocht je geïnteresseerd in trainingen voor toepassingen in het onderwijs gebaseerd op deze theorie. Laat het dan even weten.